GOTIEK (cursus Catherine Quataker)
MUZIEK: 1160-1400:de eerste bloei van de meerstemmigheid
1 Situering
In de tijd:
a Eénstemmige muziek in de volkstaal (of het aristocratisch lekengezang) van de troubadours, trouvères, minnesänger, meistersinger en minnezangers: bloei van de twaalfde tot de veertiende eeuw (uitlopers in de volgende eeuwen)
b Meerstemmige muziek:
- de muziek van de Ars Antiqua: 1160-1300: vooral de dertiende eeuw.
- de muziek van de Ars Nova: veertiende eeuw,
- in Italië wordt de muziek van de veertiende eeuw, de muziek van het trecento genoemd.
In de ruimte:
a Het aristocratisch lekengezang in de volkstaal, gedurende de gotische periode, heeft verschillende geografische centra:
achtereenvolgens en ook gelijktijdig:
de Provence en de Languedoc voor de troubadours.
Noord-Frankrijk voor de trouvères.
De Nederlanden en Limburg voor de minnezangers,
Duitstalige gebieden voor de Minnesänger en de Meistersinger.
b De religieuze muziek in de ars antiqua, situeert zich vooral in en rond Parijs, nl. met de Notre-Dameschool als centrum.
- De religieuze en ook wereldlijke muziek gedurende de ars nova wordt beoefend in Avignon, waar de pausen verblijven, in Noord-Frankrijk en de Bourgondische gebieden, waartoe ook de Nederlanden behoren.
- De trecentokunst is de kunst van de Italiaanse veertiende eeuw.
2 Grote vernieuwingen en algemene kenmerken:
Vernieuwingen:
-
- de verdere ontwikkeling van het notenschrift: de ontwikkeling van een zelfstandige metrische en ritmische notatie, los van de het tekst: van het gebruik van een tekstgebonden ritmiek naar ritmische modi en zo naar de mensurale ritmiek
- verdere ontwikkelingen van de meerstemmigheid in de religieuze muziek en stilaan ook in de wereldlijke muziek met nieuwe genres naar techniek, vorm, stijl en functie
- een ontwikkeling van een éénstemmige (later ook meerstemmige) aristocratische (later ook burgelijke en volkse) wereldlijke muziek in de nationale volkstaal te situeren in het kader van de hoofse kunst. De overgeleverde muziek is dus niet meer uitsluitend in het Latijn
- groot belang van de savante wereldlijke muziek in de veertiende eeuw, zowel in Noord-Europa als in Italië: de Ars Subtilior en de Italiaanse trecentokunst
- ontstaan van het eerste meerstemmige misordinarium, gecomponeerd door één gekend kunstenaar
- de kunstwerken zijn niet meer hoofdzakelijk anoniem: de auteur van het kunstwerk krijgt een groter zelfvertrouwen
- het eerste overgeleverde handschrift van wereldlijke, burgelijke muziek in het Middelnederlands: het "Gruuthuuse handschrift" met gebeden en wereldlijke liederen met primitieve muzieknotatie met onder andere het gekende "Egidiuslied"
Algemene kenmerken:
-
- het centrum van de muziekcultuur verplaatst zich van de abdijen, naar de godsdienstige centra en universiteiten in de steden en naar de hoven van de wereldlijke en religieuze aristocratie
- de muziek blijft hoofdzakelijk vokaal, maar vokale partijen kunnen instrumentaal uitgevoerd worden
- er zijn veel instrumenten, maar er worden geen instrumenten vermeld bij composities. De bezetting is afhankelijk van de studenten die ter plaatse voorhanden zijn en de orkestratie is veelkleurig (polychroom) en occasioneel, groepsorkestratie komt niet voor
- veel componisten zijn bekend
- de religieuze muziek blijft de belangrijkste, ook historisch: de meeste muzikale ontwikkelingen gebeuren in de religieuze muziek, maar de profane muziek verovert zich duidelijk een plaats in de muzikale traditie
- er ontwikkelen zich nieuwe genres
- ook de burgers leveren een eerste, zij het bescheiden aandeel, in de muziekproductie, naast vooral priesters en leden van de adel
- de meerstemmige muziek is lineair, horizontaal geconsipieerd en maakt vaak gebruik van een cantus firmus of ontleende melodie, waarrond nieuwe lijnen gecomponeerd worden: dit is de techniek van het lineair contrapunt, van het discanteren of van de lineaire polyfonie. Het gregoriaans blijft uiteraard bestaan
- na een experimentele periode met de ontwikkeling van nieuwe genres en technieken in de dertiende eeuw, krijgen we in de veertiende eeuw een evolutie naar een meer gemaniëreerde en savante muziek in de hogere kringen, die de "ars subtilior" wordt genoemd
- er ontwikkelt zich een adequate muzieknotatie: toonhoogte, metrum en ritme
3.1 Eénstemmige muziekstijlen: het aristocratisch lekengezang in de volkstaal.
In tegenstelling met de profane muzikanten uit de vroege middeleeuwen die anoniem bleven, zijn nu de namen van de componisten bekend. Dit is vooral veroorzaakt door het feit dat de kunstenaars vaak tot de hogere standen behoorden en hun composities genoteerd werden (de teksten, maar soms ook de melodieën)
Soorten:
DE TROUBADOURS EN TROBAIRITZ:
Waar: Z-Frankrijk: Aquitanië (Guyenne), Languedoc en de Provence.
Wanneer: 12de en 13de eeuw.
Wie: adel, mannen (troubadours), vaak in samenwerking met een vrouw (trobairitz)
Taal: de Langue d'Oc of Occitaans. "Trobar"=vinden.
Tekstinhoud: hoofse liefde, vaak voor de vrouw van de heer.
Genres:
1 Naar onderwerp:
Canso: liefdeslied
Alba: dageraadslied, de geliefden nemen afscheid van elkaar bij het krieken van de dag.
Pastorella: liefde tussen ridder en herderinnetje.
Planh: doodsklacht voor een belangrijk persoon.
Sirventes: satirisch lied.
Kruisvaartliederen.
Enueg: lied van verveling.
Tenso of joc-partit: geïmproviseerd zangdebat.
Vida: levensbeschrijving van de trouvadour.
Cantigas de Santa Maria (Marialiederen): door koning Alfonso X van Spanje.
2 Naar vorm:
Litanietype: aaaaa...
Rondeau: abababab...
Virelai: abcabcabc...
Ballade: 5 of 6 motieven.
Lai: steeds nieuwe motieven zonder herhaling.
Estampida: is instrumentale dans, verwant met het klassieke rondo: abcbdbeb...
Componisten:
oa:
Guillaume IX, comte de Poitiers (1071-1127): eerste die de volkstaal gebruikte.
Bernard de Ventadour (+1195)
Raimbaut de Vaqueiras (+ na 12O7)
Condessa de Dia (?)
Koning Alfonso X (el Sabio=de wijze)(1223-1284): vooral voor zijn "Cantigas de Santa Maria": semi-religieuze Marialiederen.
Historisch belang:
Beïnvloeden de Trouvères in Noord-Frankrijk, de Minnezangers in het Nederlandstalige deel van Noord-Europa, en de Minnesänger in Duitsland.
Heeft tevens een grote invloed op de volksliederen (bv. de genres naar onderwerp zijn vaak hiervan afgeleid)
bv.
DE TROUVERES.
Waar: steden van Noord-Frankrijk
Wanneer: 13de eeuw
Wie: adel en burgerij
Taal: Langue d'Oil (Frans uit de 13de eeuw), trouver=vinden
Tekstinhoud: naast hoofse liefde, ook lichamelijke liefde (hoofse minne versus nederige minne bij de minnezangers). Soms grotere afstandelijkheid tegenover vrouwen die omslaat in vroomheid (verering van Maria)
Genres:
Komen in grote mate overeen met de genres van de troubadours.
1 Naar onderwerp:
Chanson de toile: beschouwend liefdeslied
Chanson d'histoire: verhalend liefdeslied
Aube: dageraadsied
Pastourelle: liefde tussen een ridder en een herderinnetje
Romance: chanson de malmariées: over de ondraaglijkheid van het huwelijk
Romance, reverdies: liefdeslied in combinatie met natuurbeschrijving
Servantois: satirisch lied
Chanson de la croisade: kruisvaartlied
Jeu-parti: muzikaal debat
Rotrouenge: dansliederen
Vrome liederen
Dramatische spelen: bv. "Le jeu de Robin et de Marion" van Adam de la Halle
Meerstemmige vormen: bv. bij Adam de la Halle en later bij om. de Machaut
2 Naar vorm: zie Troubadours
Componisten:
1 Adelijke Trouvères:
Richard Coeur de Lion (1157-1199)
Blondin de Nesle
Thibaut IV de Champagne (1201-1253)
2 Burgertrouvères:
Adam de la Halle (ong. 1230-ong.1288)
Historisch belang:
In onze contreien, waar de Germaanse en de Latijnse cultuur elkaar ontmoeten is er een grote invloed op de Minnezangers (Hendrik van Veldeke, hertog Jan van Brabant) en tevens op het volkslied.
bv.
MINNESÄNGER.
Waar: Duitsland, vooral Beieren en Oostenrijk
Wanneer: eind 12de tot 13de eeuw
Wie: adel
Taal: Duits
Tekstinhoud: "het zingen van de minne": er wordt een onderscheid gemaakt tussen de "Hohe Minne" = hoofse liefde en de "Niedere minne" die lichamelijk en impulsief is en gewijd is aan volkse vrouwen en burgervrouwen.
Genres:
1 Naar onderwerp:
Lied: liefdeslied
Tagelied: dageraadslied
Spruch: moraliserend lied, met een mogelijk politieke of sociale inhoud
Kruisvaartlied
2 Naar vorm:
Zie Troubadours en Trouvères
Ook: de bar-vorm: AAB: stollen, stollen, abgesang (eenvoudig stollentype), of AABA (afgerond stollentype)
Componisten:
Walther von der Vogelweide (?1170-?1230)
Wolfram von Eschenbach (?1175-?1220)
Tannhäuser (1240-1270)
Heinrich Frauenlob
Oswald von Wolkenstein
Hildegard von Bingen (zie liturgisch drama)
Historisch belang: Hendrik van Veldeke uit Limburg stond dicht bij deze kunst, jammer genoeg zijn er geen teksten van hem bewaard in het Middelnederlands, alleen in Duitse vertaling.
Deze kunst loopt door in die van de Meistersinger (tot in de 15de eeuw)
bv.
Meistersinger:
LAUDE EN GEISLERLIEDER.
Waar en wanneer:
Laude: Noord-Italië 13de en 14de eeuw
Geislerliederen: Duitsland 14de eeuw
Ontstaan: in boetebewegingen van flagellanten
Historisch belang:
De laudi spirituali geven in de barok aanleiding tot het oratorium.
De geislerlieder worden gebruikt in de koralen van de Duitse protestantse kerk.
3.2 Meerstemmige muziekstijlen:
DE ARS ANTIQUA:
- Wanneer: 13de eeuw
- Naam: uit het traktaat van Philippe de Vitry(1291-1361): "Ars Nova", Ars Antiqua (oude muziek van de dertiende eeuw) als contrast met de muziek van de veertiende eeuw (nieuwe muziek)
- Bronnen: verscheidene handschriften, met religieuze en wereldlijke muziek, zijn bekend.
onder andere het "Magnus liber organi de graduale et antiphonario pro servicio divino multiplicando", begonnen door Leoninus(tweede helft 12de eeuw) en voltooid door Perotinus(vanaf 1183)
- Plaats: Notre-Dameschool te Parijs: symptomatisch voor het verplaatsen van de cultuurcentra van de abdijen naar de steden.
- Genres:
1 het organum: = meerstemmige zetting van een misgedeelte
- Leoninus: wisselt de sint-martialisstijl (melismatisch organum op een cantus firmus met lange notenwaarden) af met éénstemmige gregoriaanse gezangen en passages in discantstijl dwz. noot tegen nootcomposities, zoals het parallell of het vrij organum, evenzeer met een cantus firmus.
De discantstijl en het gregoriaans zijn noodzakelijk omdat de melismatische organa de mis te lang laten duren.
De discantstijl, vooral aan het einde van een melismatische passage, de substituut-clausula genaamd, evolueert naar het motet (petit mot = toegevoegde tekst), wanneer er één of twee nieuwe teksten en dus ook nieuwe melodieën in discantstijl toegevoegd worden aan de cantus firmus. Deze muziek wordt dus meertekstig.
- Perotinus: ook Perotinus wisselt in zijn miscomposities éénstemmige en meerstemmige passages af, maar zijn stijl is duidelijk anders dan die van Leoninus
- de melismatische organa (met cantus firmus in lange noten) zijn drie- en vierstemmig
- hij maakt gebruik van ritmische modi (modale ritmiek): dwz. ritmische en metrische patronen, afgeleid van de Latijnse versvoeten, maar samengevoegd tot onderscheiden geconstrueerde reeksen of patronen
Alhoewel dit systeem is afgeleid uit de tekstgebonden ritmiek, is het tevens een poging om tot een zelfstandige ritmiek te komen en is alzo een stap in de ontwikkeling van gebonden naar volledig zelfstandige, mensurale ritmiek (zie voor uitleg: de ars nova)
- er is een voorkeur voor metra die aan 6/8 doen denken
- melodische motieven worden herhaald, zodat de compositie overzichtelijker wordt
- er komt veel tegenbeweging en stemkruising voor
- naast kwarten, kwinten en oktaven op belangrijke punten (begin van een nieuw tekstgedeelte bijv.), komen ook reeds tertsen en sexten voor
- gebruik van nieuwe technieken, zoals: canon, stimmtausch en hoquetus (zie verder)
2 stimmtausch: techniek waarbij twee stemmen in twee opeenvolgende zinnen, melodische motieven met elkaar uitwisselen: dit geeft aanleiding tot omkeerbaar contrapunt.
z = zin: z1 z2 z3 z4
stem 1: a b c d
z1 z2 z3 z4
stem 2: b a d c
3 canon: verschillende stemmen zingen dezelfde melodie, maar zetten na elkaar in. Deze techniek wordt een verfijnd intellectueel spel in de renaissance.
Bijv. de volkse canon in het Oud-Engels: "Summer is icumen in" (van rond 1240 of van 131O-25). Wordt nog steeds gezongen in het Verenigd Koninkrijk.
4 hoquetus: een melodie wordt in kleine eenheden verdeeld en gespreid over verschillende stemmen, die meestal rusten voor en na hun melodiefragment, waardoor men een "hikeffect" verkrijgt.
5 clausula: omdat melismatische organa de mis te lang laten duren, worden bepaalde gezangen afgesloten, gesloten = clausula, waarbij de cantus firmus in de tenor in kortere noten verder gezet wordt, zodat hij de beweeglijkheid van de andere stemmen benadert en er een noot tegen noot-stijl of discantstijl ontstaat.
Dit is de oorsprong van de échte polyfonie en de wieg van zijn meest typische genre: het motet.
6 conductus: = religieus, niet liturgisch gezang (dus geen misgezang)
- evolutie:
-
* komt reeds in de 11de eeuw voor als éénstemmig gezang en wordt in de 12de eeuw meerstemmig
* wordt in de 13de eeuw verdrongen door het meer populaire (polyfone)motet
- kenmerken:
-
* er is maar één tekst
* twee-, drie-, of vierstemmig
* geen cantus firmus: alle stemmen zijn vrij gevonden door de componist
* is gecomponeerd op metrische latijnse verzen (cfr. metrisch gedicht) met herhaalde versvoeten, wat aanleiding geeft tot een metrische melodie
* de stemvoering is hoofdzakelijk homoritmisch
7 copula of cauda: ontstaat in de conductus.
De homoritmie wordt aan het slot verlaten voor een melismatische stemvoering, zodat de stemmen zich vrijer tegenover elkaar verhouden en er polyfonie ontstaat. Deze techniek is een voorloper van het motet, samen met de clausula in de organa.
Bijv. zie het vorig luisterfragment: slotmelisme in de bovenste partij.
8 het motet: = de laatmiddeleeuwse bekroning van de polyfonie.
- bronnen: de Codex Montpellier en de Codex Bamberg
- ontstaan: ontstaat uit clausula (organum) en copula of cauda (conductus) rond 1200 in de Notre-Dameschool te Parijs
- genre naar functie:
-
religieus: kan al(in de mis) of niet(mariaal gezang) liturgisch gebruikt worden
ernstig profaan.
De naam van de tweede partij is hiervan afgeleid, deze wordt “motetus”genoemd. De namen van de stemmen van onder naar boven zijn:
-
*onderstem: cantus firmus of tenor (vasthouden)
*eerste stem boven de tenor: duplum of motetus
*tweede stem boven de tenor: triplum
*derde stem : quadruplum.
*tekst:
de vroegste motetten zijn in het Latijn. Ze zijn echter wel meertekstig (elke stem heeft zijn eigen tekst), alhoewel de tenor (cantus firmus) meestal slechts uit een incipit (één of enkele beginwoorden van een gekende tekst) bestaat. De teksten hebben wel een onderling verband: het zijn bijv. Mariale teksten.
Vanaf 1225 komen ook meertalige motetten voor: incipit in het Latijn en bijv. een Latijnse + Franse tekst.
Het kan voorkomen dat de Franse teksten wereldlijk zijn (contrafacten): een religieuze tekst in het Latijn over Maria wordt gekoppeld aan een wereldlijke tekst over de geliefde.
Rond 1250 zijn de teksten vaak volledig in het Frans.
In de tweede helft van de 13de eeuw verdwijnt de meertaligheid en zijn de motetten ééntalig Frans of Latijn.
Meertekstigheid blijft bestaan tot in de veertiende eeuw.
*bezetting en “orkestratie”:
de 13de eeuwse motetten zijn meestal driestemmig.
alhoewel vokaal geconsipieerd wordt de tenor met het incipit vaak instrumentaal uitgevoerd, zodat de tekstuele chaos minder groot is.
*stemvoering: meest polyfone compositietechniek uit de middeleeuwen: alle stemmen zijn melodisch en ritmisch volledig onafhankelijk en er is een duidelijk lineaire gedachtengang.
In de vroegste motetten is de melodische en ritmische onafhankelijkheid echter nog niet compleet (de bovenstmmen kunnen parallell en gelijkritmisch zijn aan de tenor)
Rond 1250: Francotechniek, beschreven door de theoreticus Franco van Keulen:
-
°Dubbele evolutie in de tenorconstructie: de tenor kan evolueren tot een soort ostinaat, maar eveneens evenwaardig worden aan de andere stemmen door het gebruik van motieven van ongelijke lengte.
°De cantus firmus wordt verscheidener van oorsprong: gregoriaanse gezangen, organa, tropen en sequentia, trouvèreliederen en zelfs instrumentale dansen
°Het triplum wordt de meest beweeglijke stem, met snelle ritmes en veel versieringen.
In zijn traktaat “Ars Cantus Mensurabilis” van na 1280 beschrijft Franco van Keulen de ritmische inovaties die ritmische complexiteit van het motet mogelijk maken:
-
a er zijn kortere notenwaarden nodig, de lange raken in onbruik
b complexe, onafhankelijke stemmen vragen een zelfstandige ritmiek die niet meer tekstgebonden is; de modale ritmiek raakt dus in onbruik
c de nieuwe muzikale ritmiek, met een volledige evenwaardigheid van twee- en drieledigheid wordt het mensurale systeem genoemd. Dit systeem leidt tot de oorsprong van onze maatsoorten: 2/4; 3/4;versus 6/8; 9/8
d de volledige codifiëring van de mensurale ritmiek gebeurt echter in het 14de eeuwse traktaat van Philippe de Vitry: ”Ars Nova” van 1320.
Bijvoorbeeld:
DE ARS NOVA:
- Wanneer: 14de eeuw
- Plaats: Frankrijk, waaronder ook het pauselijk hof te Avignon.
- Naam: uit het traktaat: “Ars Nova” (rond 1320) van Philippe de Vitry: hij beschouwt de muziek van zijn tijd als een nieuwe kunst, in contrast met die van de vorige eeuw (de “ars antiqua”)
- Genres:
-
*conductus, motet, lai, rondeau, hymne, sequentia, alleluja, responsorium, chanson.
Vaak worden bestaande muziekwerken van een nieuwe tekst voorzien: dit noemt men contrafacten (bv. een wereldlijk liefdeslied wordt een lied aan Maria)
*De meerstemmige miscompositie:
-
- stemvoering: naast polyfonie ook balladestijl
- soorten miscomposities:
-
1 meerstemmige zettingen van afzonderlijke misdelen, vooral propriumdelen, uitzonderlijker ordinariumdelen. Deze worden verzameld per soort: bv. verschillende kyrie’s samen
2 compilatiemissen: bv. de “Mis van Doornik”: een volledig misordinaium, maar door verschillende anonieme componisten gemaakt. Er zijn duidelijke stijlverschillen aan te wijzen
3 misparen: bv. kyrie en gloria, of: sanctus en agnus deï, gecomponeerd door één componist
4 volledige meerstemmige mis door één componist: bv. de “Messe de Notre-Dame” van Guillaume de Machaut. Dit is het eerste voorbeeld in zijn soort en historisch belangrijk, want een voorbereiding op de éénheidsmis of de unitaire mis, die in de vroegrenaissance het belangrijkste polyfone genre wordt.
* Philippe de Vitry(1291-1361)
* Guillaume de Machaut(1300-1377)
PHILIPPE DE VITRY:
- Belang van het traktaat: “Ars Nova”:
-
* Bevat de eerste codificering van de mensurale ritmiek.
* Het belang en de mogelijkheden van de “musica ficta” worden uitgelegd, vooral op het gebied van de instrumentale muziek (met het orgel op de eerste plaats)
- De muziek is nog steeds op de kerkmodi gebaseerd en het strikte gebruik hiervan wordt de “musica vera” genoemd.
- ”Musica ficta” of “musica falsa” is het expressieve gebruik van chromatiek die alzo de uitdrukking van de tekst in de muziek moet versterken. In kerkelijke milieus vindt men dit gebruik decadent en moet het bestreden worden, vandaar de negatieve benoeming.
De wereldse pausen van Avignon voelen zich echter wel aangetrokken tot de “musica ficta” en laten het gebruik toe in de kerk ter gelegenheid van feesten.
* Het is de basis voor de kennis van de evoluties in de polyfonie van de veertiende eeuw.
Het klankbeeld wordt verrijkt door het gebruik van een contratenor: aanvankelijk boven de tenor (contratenor altus), soms ook onder de tenor gelegen (contratenor bassus). Hier ligt de oorsprong van de naamgeving van de zangstemmen.
Door het vergroten van het stemmenaantal worden de samenklanken tevens voller.
- Stemvoering:
Naast volwaardige polyfonie, die in deze periode de meest dominante stemvoering blijft, ontwikkelt zich uit de Francostijl, met haar belangrijke bovenstemn een vorm van homofonie die “balladestijl” wordt genoemd.
De bovenstemmen bewegen vrij en worden gesteund door een stevige harmonische ondergrond in de lage stemmen.
*Uitwerking en beschrijving van nieuwe motettechnieken: isoritmie en isomelie in het isoritmisch en isomelisch motet.
Techniek: de tenor verloopt in motieven die:
* ”color” genoemd worden als ze hetzelfde toonhoogteverloop, maar een verschillend ritme bevatten.
* ”talae” genoemd worden als ze eenzelfde ritme vertonen, maar een verschillende toonhoogte.
In de tenor kunnen color en talae vermengd of afgewisseld worden.
Ook andere stemmen kunnen met dezelfde techniek behandeld worden.
- “Le Roman de Fauvel”(tussen 1310 en 1316)
Soort werk: verzamelwerk
* tekst door twee magistraten van het koninklijk hof, Gervais du Bus en Raoul Chaillou du Pestain.
* muziek: door verschillende componisten geschreven.
Vijf motetten worden aan de Vitry toegeschreven.
Onderwerp: satire op de wantoestanden aan het hof van Filips de Schone en aan het pauselijk hof te Avignon door middel van een allegorie:
Fauvel is een ezel die de ondeugden van de mens in zich draagt, nl. ook in zijn naam:
F = flatterie
A = avarice
U = V = vilainie
V = variété
E = envie
L = lacheté
Fauvel komt uit zijn stal aan het hof en huwt er met “Vaine Gloire”. Samen krijgen zij vele Fauvelletjes die de wereld besmetten.
GUILLAUME DE MACHAUT: (Machault, 1300-1377)
- Belangrijkste componist van de veertiende eeuw.
- Werken:
1 Mis: “Messe de Notre Dame”:
* Ontstaan: waarschijnlijk in 1364 voor de kroning van Karel V.
* Belang: eerste mis die volledig door één componist is gemaakt.
* Kenmerken:
-
- alle onderdelen zijn vierstemmig
- volheid in de samenklanken (bewijs van harmonisch besef).
- motieven:
-
a twee hoofdmotieven komen in alle delen terug:
-
een melodisch motief: een dalend loopje van fis of e tot a. Dit motief wordt soms herhaald, wordt in tegenbeweging voorgesteld, het wordt geïmiteerd en komt zelfs voor in augmentatie.
een ritmisch motief: een ritmische cel met syncopes.
c er komen in elk deel korte tekstloze passages voor (melismen? of instrumentale passages?)
d er is verscheidenheid in de technieken die in elk deel gebruikt worden.
Conductus en isoritmie in het Gloria. Eveneens tekstexpressie op de naam “Jesu Christe”
Opvallende homoritmische passages en geen melismen. Er is discussie of er al of niet een cantus firmus gebruikt is.
Motetstijl met vrije isoritmische toepassing in de bovenstem in het sanctus.
Isoritmische motetstijl in het Agnus Dei.
Er is ook een “Ite Missa Est” toegevoegd.
Typische cadensering: VII- VI-I: “de Machaut-cadens”. Zie ook bij Landini en bij Dufay.
bv.
2 Het motet bij de Machaut:
- Genre naar functie: religieus, maar niet voor de eredienst of ernstig wereldlijk.
- Technieken: meestal isoritmische behandeling in de tenor, in enkele gevallen zijn ook andere partijen isoritmisch behandeld.
3 Het chanson:
- Genre: is een meerstemmige versie van de troubadours- of trouvèreliederen die behoudens enkele uitzonderingen in essentie éénstemmig zijn.
- Belang: in de ars nova is dit wereldlijke genre bijna even belangrijk als de religieuze muziek.
- Vormen: lai, virelai, rondeau en ballade.
- Technieken: canons en imitatie komen voor.
- Stillistisch: verfijnde versieringen en “musica ficta” (chromatiek).
- Tekstinhoud: vooral gevoelsuitdrukking (melancholie, fierheid, tederheid en humor)
4.2 De Ars Subtilior: een uitloper van de ars nova.
- Plaats: Frankrijk en Italië.
- Wanneer: eind veertiende, eerste kwart vijftiende eeuw
- Naam: omwille van de complexe versieringen en ritmiek.
- Belangrijke componisten:
-
* Solage
* Grimace
Zeer gedurfde chromatiek
4.3 De Trecentokunst: of pré-renaissance.
- Plaats: Italië, Toscane, in het bijzonder Firenze.
- Naam: trecento is de Italiaanse benaming van de veertiende eeuw
- Belangrijke componisten:
-
*Jacopo da Bologna (midden 14de eeuw)
*Francesco Landini, bijgenaamd “il cieco” (de blinde) (ongev. 1325-1397).
Naar functie: bijna uitsluitend wereldlijke muziek
Naar bezetting:
*hoofdzakelijk vokaal:
1 Madrigaal:
Tweestemmig
Eén tot vier stanza’s (strofes) van drie regels, gevolgd door een ritornello (refrein), een besluit van twee regels. Heeft niets te maken met het madrigaal van de zestiende eeuw.
2 Caccia: (jacht)
Driestemmig
Twee bovenste stemmen in canon boven een vrije tenor.
Programmatische elementen komen voor: beschrijvingen van bv. een jacht.
3 Ballata:
Twee- of driestemmig.
Onbeperkt aantal stanza’s.
Elke stanza heeft de vorm: piedi, piedi, volta (de volta heeft een refreinfunctie).
bv.
*maar ook instrumentale dansen zoals de trotto, de estampie en de saltarello.
- Stemvoering: vooral balladestijl (homofonie)
- Vormen: klaar en evenwichtig maar met zeer versierde melodieën.
- Tekstinhoud en uitdrukking: vrolijk en optimistisch.
- Techniek: zelfde soort cadens als bij de Machaut: VII VI I, maar wordt hier de “Landini-cadens” genoemd.
4.4 Wegbereiders van de Renaissance:
Johannes Ciconia (1370-1411): afkomstig uit Luik.
Historisch belang: afkomstig uit Luik, maar werkte ook in Avignon en Italië. Was kanunnik.
Zijn oeuvre vertoont Franse en Italiaanse kenmerken, volgens de plaats waar hij een aanstelling had en hij beoefende alle genres die op het moment gekend waren. Zo vertoont hij het profiel van de franco-Vlaamse componist uit de 15de en 16de eeuw.
Hij had een grote invloed op de componisten van de renaissance.
Renaissance muziek